In de tijd van mijn jeugd zijn er veel fabrieken in mijn
woonomgeving. Dat is normaal. De fabrieken liggen meestal midden in de
woonwijken als een behoedzaam kloppend hart. Woon- en werkverkeer vaak te voet
of in het edelste geval per fiets marcheren of draaien de wielen rond richting Fabriek.
Want daar gebeurt het. De portier –altijd met de pet op en een big moustache
onder his royal nose- staat in de opening voor zijn wachthuisje. Hij zet de
hekken wagenwijd open en tuurt streng maar rechtvaardig naar al dat werkvolk
dat binnenkomt om te ploegen in het gezicht zijner aanschijns. De mensen maken
lange dagen en verzetten zonder te morren veel werk en verdienen hun boterham. De
werkgever floreert goed door hun tomeloze inzet en economisch gezien groeien de
bomen tot aan de hemel. In deze gouden tijdenzijn ook de kerken boordevol en
niet opdraven is er niet bij want dan komt de pastoor op bezoek voor toenemende
populatie aanvragen of boetedoening. Niet luisteren of met de stroom
meezwemmen, betekent automatisch geen geld. De sociale voorzieningen zijn
pover. Toen was geluk nog heel gewoon, zo ook misbruik en knechting. Iedereen
loopt in de pas naar de fabriek of naar de mijnen in het zuiden.
Na vele jaren van dienstbaarheid gaan de fabrieksdaken open
en schijnt de zon naar binnen voor de vitaminen AD en het economisch rendement.
Human resource management heeft uitgewezen dat als je de werknemers meer
zonlicht en op warme zomerdagen soep “voert” dan blijven de prestaties overeind
en is het gewin des te meer.
Hebzucht of grenzen verleggende ideeën maken dat grote
werkgevers, de multinationals, anders gaan denken en veraf buiten Nederland gaan
investeren. Dat laat de belastingwetgeving graag toe.
Feit is dat meer winst wordt gemaakt. Het kloppende
fabriekshart van weleer wordt een bloedend hart zonder oogmerk op verliezen of
menselijkheid.
Het sluiten van fabrieken weegt niet op tegen de financiële
winsten. Fabrieken en hun terreinen liggen er eenzaam en verlaten bij. Zij
worden niet meer gebruikt en hun bloedend hart wordt niet meer gereanimeerd
maar simpelweg wordt de stekker er uit getrokken. Een doodse kille boel blijft over. De
arbeiders komen niet meer naar de fabriek. Dorpen worden langzaamaan desolaat.
Winkels sluiten en de spaarcenten worden elders waar het goedkoper is dan in
het dorp uitgegeven.
De natuur op haar beurt ziet haar kans en klimt voorzichtig
over en door de hekwerken heen. In goten en tussen straatstenen in, groeit van
alles van struikgewas tot onkruid en wilde bloemen. Een nieuwe voedingsbodem voor een ongestoord
vegetatieve flora. IJzer raakt verholen onder mos en groen met een recyclebare
beweegreden. Wortels van allerlei sterke plantensoorten dringen zich tussen
schijnbaar onaantastbaar beton en steen heen en veroorzaken wiggen en banen
zich steeds verder een weg totdat zij in direct contact komen met de malse
voedingsbodem, oftewel de bron van leven. Het lijkt dan ook dat de jaargetijden
de fabriek geselen onder hun tegenwoordigheid, jaar in jaar uit.
Fabrieken worden vergeten terwijl zij eigenlijk cultureel
erfgoed zijn uit historisch- en sociaal aspect.
Achteraf is niemand blij en tegenwoordig zien we dat,
multinationals onder de druk van Brussel terug komen naar Nederland en
vakmanschap en ambachten in het vaandel worden gehesen.
Dat mensen te voet of met de fiets in lange slierten naar
hun werk gaan, dat zullen we niet meer meemaken. De infrastructuur maakt dat we
langer reizen voor ons werk.
De wegen worden aangepakt en nog steeds fiks uitgebreid.
Ons heden is mobiliteit zonder grenzen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten