De ijzeren trossenkop kijkt stug voor zich uit naar alle
bewegingen op en rondom het gigantische ijzeren reuzennest pal voor zich. Er
lijken jongen met geopende spitse bekjes uit het nest te willen kwaken. De
geopende bekken van jonge vogels die niet snel genoeg kunnen groeien hebben honger.
Van ijzeren platen, stalen luiken, teer, balken, motoren. De eetlust is niet te
stillen. In hun bek tillen ze alles op en verorberen dit eindeloos. De honger
is pas over als het “kindje” gemaakt en klaar voor zijn bestemming is.
Alleen dit keer zijn het geen vogels die op het punt staan
om hun nest verlaten maar, megasterke hijskranen als onderdeel van een geolied
team van constructeurs.
Staturen van mensen op dit scheepsdok lijken op een geordende
mierenhoop die stilaan vormen beeldhouwen van grote platen door deze te buigen
of met thermische lansen in te korten en op maat maken. Maar de geoliede
mierenhoop heeft in vroegere tijden vooral eten gegeven aan de bekkende kranen
in een ijltempo, om economisch het verschil te kunnen blijven maken. Thuis in
het gezin moet er namelijk brood op de plank komen.
Ik weet niet hoe oud dit scheepsdok is. Wel al heel oud. Het
ijzer is doorweekt, nat en door invloed van de seizoenen kromgebogen, slaafs,
onderwerpelijk en uiteindelijk traumatisch en desolaat. Het dok is nu verlaten.
Waarom? Het kindje is geboren. Met een fles champagne tegen
zijn lijf, het water in gemieterd. Punchdrunk door de kracht van de champagne
fles tegen de boeg, als felicitatie na haar zee-doop, heeft zij haar eerste
waggelingen in het zilte water doorstaan. Zeeziek geworden, nee! Zeewater smaakt inderdaad zilt.
Het dok ligt er verlaten bij. De naam van het uitvarend
schip? Luctor et Emergo. Juist ja, ook zij worstelt en
komt boven ook na haar doop.
Tekst: Han Tummers
Foto: Jacco Bezuijen